Schuitenbouwers in het veen
Als vanaf circa 1600 in Groningen het veen systematisch wordt ontgonnen en van 1613 tot circa 1650 een stelsel van kanalen wordt aangelegd om het veen over water te kunnen vervoeren vestigen zich hier ook scheepswerven. Op 2 maart 1699 kochten Hooite Annes en Geesje Roelfs Meursing een “behuisinge en hellinge met alle annexen en toebehoren” aan de zuidzijde van het Heerendiep in Hoogezand. Hooite bouwt tot 1741 schepen op deze werf, hierin gesteund door zijn drie zonen Anne, Luitje en Roelf. Zij bouwen schuiten voor het vervoer van turf, later ook kleine zeilschepen voor de Groningse kustvaart.
De oudste zoon, Anne Hooites, begint in 1735 een eigen werf, zo’n 200 meter westwaarts langs het Heerendiep. Luitje Hooites en Roelf Hooites zetten in 1741 de werf van hun vader voort. Zij nemen de achternaam van hun moeder Geesje Roelfs Meursing aan. Zowel de werf van Hooites als van Meursing wordt meerdere generaties met succes voortgezet en de families blijven nauw met elkaar verbonden.
In 1770 neemt Hooite Roelfs Meursing, zoon van Roelf Hooites, het roer op de werf over en bleef hier tot het einde van de achttiende eeuw actief. Zijn zoon Wicher Hooites Meursing zet vervolgens de werf voort. Zijn kleinzoon Hooite Wicher Meursing wordt aanvankelijk landbouwer maar gaat zich toch weer bezig houden met de scheepsbouw en rederij. Hij zet een belangrijke stap in de ontwikkeling van de werven van de familie Meursing.
Van Hoogezand naar Nieuwendam
In 1837 koopt Hooite Wicher Meursing van Jan Goedkoop een oude vervallen scheepswerf in Nieuwendam, dan nog een klein plaatsje aan de noordoever van het IJ buiten Amsterdam. Hij heeft een aardig fortuin vergaard met de scheepsbouw en rederij en koopt de werf omdat daar grotere zeilschepen gebouwd en gerepareerd kunnen worden dan op de werf in Hoogezand. De diepte van de kanalen maar vooral de bruggen in de stad Groningen vormen een beperking voor de scheepsafmetingen op de werven in Hoogezand en omgeving.
Hooite Wicher brengt in juni van dat jaar zijn zoons Emmo, Wicher en Aalrik, samen met Tiemen Bok, de oude meesterknecht van Wicher Hooites, en een huishoudster naar Nieuwendam. De jongens zijn dan 16, 15 en 12 jaar oud. Vader verwacht dat zij in Amsterdam de werf gaan leiden, maar hij blijft lange tijd op de achtergrond aan de touwtjes trekken.
Tot 1847 wordt de werf in Nieuwendam voor rekening van vader Hooites geƫxploiteerd. De jongens, die al vanaf hun twaalfde jaar bij grootpa op de werf het scheepstimmeren leerden, krijgen naast het werk les in het scheepsbouwkundig tekenen.
Emmo Hooite keerde na een aantal jaren op verzoek van zijn vader terug naar Hoogezand en begon daar in 1845 een eigen werf. Met vennoot A.M. Prins zet hij deze voort tot 1865. De oude werf van Meursing was in 1840 door vererving in handen gekomen van Wubbo Cornelius Wildervanck, echtgenoot van Anna Wichers Meursing.
Wicher en Aalrik brengen de werf in Nieuwendam tot grote bloei. Er lopen galjoten, schoeners en barken van stapel. Het tij zit mee, de economie bloeit op na de Franse tijd. Er zijn premies waarmee de nationale scheepsbouw wordt gestimuleerd. Dat leidt echter in de jaren vijftig tot een overmaat aan zeilschepen waardoor scheepsbouwers het weer moeilijker krijgen.
Uitbreiding in Amsterdam
In 1850 kopen de broers een werf in Amsterdam: de al enkele eeuwen bestaande scheepstimmerwerf De Nachtegaal aan de Groote Bickerstraat op het Bickerseiland. Aanvankelijk was deze vooral bedoeld om schepen waar zij reder van waren te kunnen repareren. Daar was de werf in Nieuwendam met een ondiepe toegang niet geschikt voor. Later zijn er vele schepen op De Nachtegaal gebouwd. Al snel werd er ook een smederij aangelegd waarmee het mogelijk werd om ook ijzeren en in het bijzonder composiete schepen te bouwen.