Hooite Wicher Meursing (1802-1849)

In 1802 werd in Hoogezand Hooite Wicher Meursing geboren als enige zoon van scheepsbouwer Wicher Hooites Meursing (1770-1834) en Ida Aaldriks Ebbens (1778-1817, geboren in Neubunderland, Oost Friesland, Duitsland). Van zijn jeugd is niets bekend.

Op 8 augustus 1820 trouwde Hooite Wicher in Beerta (Groningen) met Jantjen Emmes Botjes, dochter van ‘landgebruiker’ Emmo Botjes (huwelijksakte). De eerste drie kinderen die werden geboren zouden scheepsbouwmeester worden.
Op 23 januari 1821 werd in Nieuweschans hun eerste zoon Wicher Hooite geboren en op 2 februari 1822 werd in Bunde (Oost Friesland, bij Nieuweschans net over de grens in Duitsland) hun tweede zoon Emmo Hooites geboren. Op  27 oktober 1824 kwam in Hoogezand hun derde zoon Aalrik Hooite ter wereld. In 1826 werd in Hoogezand dochter Ida Hooites geboren en op 1 december 1829 nog een vierde zoon, Botje.

In de geboorteakte van vader Wicher Hooite, Hooite Wicher was toen 18 jaar, staat als beroep: rentenier. Zij woonden toen “in het huis geteekend No 52 te Nieuweschans”.

In de geboorteakte van Aalrik staat bij het beroep van zijn vader landbouwer aangegeven. Waarschijnlijk is Hooite Wicher na zijn huwelijk bij zijn schoonfamilie Botjes in de buurt gaan wonen en landbouwer geworden. Zoon Wicher Hooit schrijft later in zijn levenskroniek:

“Plus minus 4 jaar oud ben ik met mijn ouders komen wonen op het Hoogezand, alwaar mijn vader Hooite Wichers Meursing geboren is. […] Mijn vader was heereboer […]”.

Klaarblijkelijk was Hooite Wicher niet alleen in Oost Friesland maar ook in Hoogezand als landbouwer actief.

Toen zoon Wicher Hooite 12 jaar was moest hij van zijn vader van school om het scheepstimmeren te leren en op de werf van zijn grootvader te gaan werken.

“Mijn vader […] zeide dat zulks niet gaf en ik maar weer scheepsbouwer moest worden. Al had ik er ook weinig zin in ik deed dat toch gedwee; aan tegenpraten viel niet te denken”.

Dit gold vermoedelijk ook voor broers Emmo en Aalrik.

Groninger Dagblad, 9 december 1834

In 1834 overleed de vader van Hooite Wicher, scheepsbouwer Wicher Hooite, die een scheepswerf bezat aan de Kalkwijk in Hoogezand. De enige zus van Hooite Wicher, Anna Wichers Meursing, was getrouwd met scheepsbouwer Wubbo Wildervanck van Zuidbroek. Wicher Hooite had hen de keus gelaten of zij zijn werf wilden voortzetten, de werf viel daarom Wubbo Wildervanck ten deel. Toch werden materialen van de werf aanvankelijk verkocht, zoals blijkt uit bovenstaande advertentie in het Groninger Dagblad.

Hooite Wicher was waarschijnlijk geen gemakkelijke man. Zijn zoon Wicher Hooite schreef in ieder geval:

“Toen ik 14 jaar oud was sprak geen der kinderen als vader er bij was aan tafel en moeder was zeer gedwee.”

Ongeveer twee jaar na het overlijden van vader Wicher Hooite begon Wubbo Wildervanck samen met Hooite Wicher op de werf in Hoogezand aan de bouw van galjoot- en kofschepen. Volgens de kroniek van zoon Wicher Hooite waren dat er overigens niet meer dan twee (NB volgens de schepenlijst waren het er drie, de Drie Gebroeders en de Concordia in 1839 en Brazilië in 1840).

“De eene daarvan kreeg kapitein Jochem de Jong die mijn vader vertelde dat er te Nieuwendam bij Amsterdam een werf te koop was geschikt voor reparaties en grootere schepen te kunnen bouwe. Mijn vader ging met die kapitein in het  begin van 1837 daar na toe en kocht van Jan Goedkoop de werf te Nieuwendam met rietland, kerklandje en al de scheepstimmergereedschappen voor f 8000,-.”

Hooite Wicher kocht de werf in Nieuwendam voor zijn drie oudste zoons en bracht hen er met een timmerman en huishoudster naartoe. Zij waren toen 16 (Emmo), 15 (Wicher) en 12 (Aalrik) jaar oud.

“Toen in Juni 1837 gingen mijn twee broers Emmo, Aalrik en ik met de oude meesterknecht van grootpa naar Nieuwendam die werf te aanvaarden. Mijn vader bragt zijn 3 zoons van Groningen eerst met de Binnen Lemmers Veerschuit naar de Lemmer en toen des avonds +/- 7 uur in de Buiten Lemmers Veer over de Zuiderzee, schipper Wiersma, en sliepen s’nachts goed. Des morgens om 6 uur ontwakende zagen wij voor ons op het Y de groote beroemde stad Amsterdam.”

De Nieuwe Stadsherberg, gebouwd op palen in het IJ, bedoeld om gasten van buiten Amsterdam te huisvesten die het niet haalden om voor het sluiten van de bomen (die ’s avonds en ’s nachts de haventoegang afsloten) de stad binnen te komen. De herberg is in 1871 gesloopt om de aanleg van het Centraal Station mogelijk te maken. Fotograaf onbekend.

“Toen stapten vader en zoons naar de Nieuwe Stadsherberg, lieten ons met een tolschuitje overvaren naar het Tolhuis, gingen over de Willemsluis en wandelden zoo naar Nieuwendam, waarvan de meeste huizen van hout en groen beschilderd waren. Daar stond een dubbel woonhuis op de werf, wij gingen in het voorste gedeelte en Tiemen Bok, onze zetbaas in het achterste gedeelte wonen.”

Vader Hooite Wicher’s wil was wet. Vanuit Hoogezand bestuurde hij feitelijk de werf. Schepen werden voor vaders rekening gebouwd en vader hield dikwijls een aandeel in op de werf gebouwde schepen, zoals uit onderstaande blijkt. Daartoe correspondeerden ze wekelijks per brief.

“Een brief naar Hoogezand kostte toen in 1837 35 cent. Alle weken schreef ik een brief waarin de ontvangsten en uitgaven iedere week vermeld werden en verder het wetenswaardige. Het reizen ging toen in de winter met de diligence over Utrecht, Zwolle, Assen en Groningen, kostte ± ƒ 22.— en men had er een etmaal voor noodig. Ik herinner mij nog dat in Groningerland de eerste grindwegen aangelegd werden; de wielen zakten meestal in het mulle zand of in de klei.”

“Wij hadden eerst wat reparatie van oude schepen, tjalken, beurtscheepjes en koffen, doch daar hadden wij niet genoeg aan en zoo werd voor eigen (vaders) rekening de kiel gelegd voor een galjoot van +/- 200 lasten die naderhand de naam kreeg van de Drie Broeders, kapitein Hubert en klaar zijnde onder tuig verkocht werd aan C.E. Smit te Koog aan de Zaan, waarin vader ⅙ aandeel moest houden.”

In dagbladen wordt de tewaterlating van schepen vermeld. Hierbij wordt in deze periode gesproken over de werf van de scheepsbouwmeester H.W. Meursing, niet die van de zoons.

Opregte Haarlemsche Courant 20-07-1841 Bron: Delpher
Journal de La Haye 8-10-1838. Bron: Delpher

“De affaire ging op vaders naam van H. W. Meursing. Eerst heb Tiemen Bok procuratie gehad doch in de laatste jaaren ik W.H. Meursing. Ik heb de procuratie nog leggen waarin mijn naam niet regt gespeld is daar staat Wichger en het is Wicher.”

De zaken gingen goed, maar het was wel een nadeel dat Hooite Wicher beperkt verstand had van de scheepsbouw. Zo bleek de werf die hij in Nieuwendam kocht wel een gebrek te hebben en ontbrak het hem aan de juiste contacten in Amsterdam.

“Nieuwendam had een zeer ondiepe haven, 5 a 6 voet. Met hoge vloeden moesten de schepen er uit en in, het slipte daar sterk aan.”

“Het werk ging vrij goed doch verdiende weinig; maar omdat wij zoo weinig behoeften hadden en hoogst zuinig en eenvoudig leefden konden wij het uithouden; dat is ons behoud geweest. Ons grootste gebrek is toen geweest dat wij geen vader hadden die de weg wist om deugdzaam en met duur hout te koopen, dat kwam omdat vader een ander vak bekleedde.”

In 1847 ging Emmo weer terug naar Hoogezand, Wicher en Aalrik bleven op de werf in Nieuwendam. Helemaal vrijwillig was dit niet.

“Toen wilde vader een zijner zoons weer terug naar het Hoogezand hebben. Ik had er geen zin in want hij was veel te lastig en opvliegend. Het was om daar ook een werf aan te leggen. Toen vroeg hij mij wat ik van Emmo dacht; ik zeide dat hij daar nog niet regt bekwaam voor was maar Emmo wilde wel en toen gebeurde het. Emmo ging eerst bootjes van hout maken, vader gaf hem een knecht die daarvoor niet bekwaam was en zoo ging het al dadelijk niet goed. Inmiddels werd er voor Emmo een werf aangelegd tegenover de Ankersmit en naderhand kreeg hij in de stad Groningen er nog een werf bij, veel geraas maar niets goeds. Hij ging trouwen met een juffer Eppens van Nieuwolda en bouwde schoeners en naderhand ook ijzeren schepen.”

In 1847 ging het beheer en de exploitatie van de werf over op Wicher en Aalrik. Hooite Wicher kreeg daarbij alle handelskapitaal dat hij in de werf en rederij had gestoken terug met een meerwaarde van ± ƒ 49000,-

Op 23 juli 1849 overleed Hooite Wicher in Hoogezand aan de gevolgen van overmatig drankgebruik. Vanaf dat moment waren Wicher Hooite en Aalrik en ook Emmo in Hoogezand geen verantwoording meer schuldig aan hun vader en stonden ze echt op eigen benen.

“In de zomer van 1847 [dit was 1849, red.] is mijn vader te Hoogezand overleden, verzwakt door langdurig misbruik van sterke drank; was anders een zeer vlug en sterk mensch doch oploopend driftig.”

Op de overlijdensakte van Hooite Wicher Meursing staat als beroep vermeld: landbouwer. Zo stond hij waarschijnlijk nog steeds geregistreerd. Of stond hij niet echt te boek als scheepsbouwmeester? In ieder geval heeft hij, als telg van een Gronings scheepsbouwersgeslacht, door een oude werf te kopen en zijn zoons daar naartoe te sturen wel aan de wieg gestaan van de later succesvolle werven van de scheepsbouwers Meursing in Nieuwendam en Amsterdam.

Overlijdensakte Hooite Wicher Meursing, 1802-1849. Bron: Allegroningers.nl